Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG4440

Datum uitspraak2008-11-07
Datum gepubliceerd2008-11-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers104550 KG ZA 08-321
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Strafrechtelijke ontruiming van een pand (redelijk vermoeden van overtreding van artikel 429sexies en artikel 461 Sr). Van belang is de vraag of de Staat, op grond van redelijk vermoeden van overtreding van met name artikel 429sexies Sr, door over te gaan tot feitelijke ontruiming van het pand, zoals de kraker stelt, ongerechtvaardigde inbreuk maakt op het door de Grondwet en het EVRM gewaarborgde recht op bescherming van zijn woning. Opvallend aan deze voorgelegde vraag is dat deze aan verschillende rechterlijke instanties (in kort geding) is voorgelegd en niet gekenmerkt wordt door een eenduidige beantwoording. Voor het antwoord op de vraag of de Staat, uitgaande van genoemd redelijk vermoeden, de politie opdracht kon geven om het gekraakte pand te ontruimen, zijn blijkens de jurisprudentie verschillende benaderingen mogelijk. Zie bijvoorbeeld het arrest van het Gerechtshof Arnhem van 26 februari 2008, een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 24 oktober 2008 (rolnr. 104911/ KG ZA 08-343) en een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 7 mei 2008. De vordering om de Staat, en via haar de Officier van Justitie, te verbieden over te gaan tot ontruiming wordt afgewezen. Voor zover sprake is van een op grond van de Gw en/of EVRM gevestigd huisrecht ten behoeve van de kraker, dan is dat recht, omdat dat is verkregen na het wederrechtelijk in gebruik nemen van een (onroerende) zaak als woning, in vergelijking met het eigendomsrecht van de gemeente Groningen op die zaak, een relatief “zwak” recht, dit vooral ook omdat bij die vergelijking niet voorbij gegaan kan worden aan het feit dat een eigenaar in beginsel recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom (artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM). Inmenging in dit relatief “zwak recht” bestaande uit een middels ontruiming beëindigen van het wederrechtelijk gebruik van het pand en het daarbij behorende terrein is, gelet op het redelijk vermoeden van overtreding door de kraker van artikel 429sexies en 461 Sr en op de bepalingen in de wet RO, de Pw en het wetboek van Sr en Sv, zijnde wetten in formele zin, geen ongerechtvaardigde inbreuk op dat recht en op die grond evenmin een willekeurige inmenging in een persoonlijke aangelegenheid als genoemd in artikel 12 van de Universele verklaring van de rechten van de mens.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK GRONINGEN Sector civielrecht zaaknummer / rolnummer: 104550 / KG ZA 08-321 Vonnis in kort geding van 7 november 2008 in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, advocaat mr. M.A.R. Schuckink Kool, tegen DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie), gevestigd te ’s-Gravenhage, gedaagde, advocaat mr. J. Bootsma. Partijen zullen hierna [eiser] en de Staat genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding - de brief van 3 en 6 oktober 2008 van de Staat met producties - de brief van 6 oktober 2008 van [eiser] met producties - de mondelinge behandeling op 8 oktober 2008 - de wijziging van eis ter zitting - de pleitnota van mr. Schuckink Kool - de pleitnota van mr. Bootsma - de aanhouding van de zaak ten behoeve van overleg tussen [eiser] en de eigenaar van het pand. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. Het bedrijfspand aan de [adres] te [plaatsnaam] (hierna: het pand) is gedurende een lange periode eigendom geweest van transportbedrijf [X] Op 5 december 2006 heeft de gemeente Groningen het pand in eigendom verkregen. 2.2. Het entreegedeelte van het pand bestaat uit drie etages. Daarin bevinden zich toiletten, doucheruimtes, kantines, een keuken, een chauffeursruimte en een vergaderruimte. Het entreegedeelte geeft toegang tot drie loodsen en op de derde etage tot de kantoren en het archief boven een van de loodsen. Het terrein waarop het pand is gelegen is afgesloten met een hek. 2.3. De gemeente Groningen heeft in juni 2008 voor het zoeken van een huurder van het pand bedrijfsmakelaar DTZ Zadelhoff ingeschakeld. Deze heeft in overleg met de gemeente Groningen Carex B.V.(hierna: Carex) benaderd. Carex is een organisatie voor tijdelijke huisvesting tegen leegstand. 2.4. Op 26 juni 2008 heeft de gemeente Groningen de sleutels van het pand aan Carex overhandigd. Carex heeft op 30 juni 2008 nieuwe sloten op de deuren gezet en het elektronisch toegangshek in werking gesteld. 2.5. Op 1 juli 2008 heeft [eiser] samen met anderen het pand in gebruik genomen (gekraakt). Hiervan is op 16 juli 2008 van de zijde van Carex en op 23 juli 2008 van de zijde van de gemeente Groningen bij de Regiopolitie Groningen aangifte gedaan. 2.6. Het Openbaar Ministerie heeft aangekondigd voornemens te zijn het pand te doen ontruimen wegens overtreding van artikel 429sexies Wetboek van Strafrecht (Sr). 2.7. [eiser] en de anderen verblijven thans nog in het pand. 3. Het geschil 3.1. [eiser] vordert -na wijziging van eis ter zitting- de Staat en via haar de Officier van Justitie te verbieden strafrechtelijke dwangmiddelen jegens hem toe te passen, voor zover deze voortvloeien uit verdenking van [eiser] van overtreding van artikel 429sexies Sr en/of te verbieden anderszins op strafrechtelijke gronden tot feitelijke ontruiming van het pand over te gaan of te doen overgaan, met veroordeling van de Staat in de kosten van deze procedure. 3.2. [eiser] legt aan zijn vordering -samengevat- het volgende ten grondslag. 3.2.1. Allereerst stelt hij dat, voordat hij het pand op 1 juli 2008 in gebruik nam, dat gedurende lange tijd, in ieder geval langer dan één jaar, heeft leeg gestaan. Hij verkiest echter niet in te gaan op hetgeen door de Staat naar voren is gebracht over het feitelijk gebruik van het pand door de eigenaar/derden in de periode van één jaar voor 1 juli 2008. 3.2.2. Vervolgens voert [eiser] onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 februari 2008 (zaaknummer 104.000.954) aan dat strafrechtelijke ontruiming van een door krakers bewoond pand onrechtmatig is jegens de betreffende krakers, omdat daarmee een ongerechtvaardigde inbreuk wordt gemaakt op het in artikel 12 Grondwet (Gw) en artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op bescherming van de woning. Noch artikel 429sexies Sr, noch artikel 124 Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO), noch artikel 2 Politiewet (Pw) verschaffen daartoe een toereikende bevoegdheid. [eiser] merkt op dat door de Staat ter zake van dit arrest geen cassatie is ingesteld. 3.2.3. [eiser] neemt het standpunt in dat ook aan artikel 55 Wetboek van Strafvordering (Sv) niet de bevoegdheid kan worden ontleend om inbreuk te maken op zijn huisrecht omdat dit artikel alleen spreekt over de bevoegdheid tot aanhouden en niet over de bevoegdheid tot ontruiming van een woning. Hij is van mening dat het huisrecht waarop hij zich beroept ook geldt wanneer er sprake is van strafbare bewoning/gebruik van een pand (artikel 138 of 429sexies Sr) Niet relevant is of de verdenking van het Openbaar Ministerie jegens hem gebaseerd is op genoemde artikelen. Slechts voor zover er een huisrecht van een derde in het geding zou zijn, quod non, zou dit anders kunnen liggen. 3.2.4. Ook ontleent hij aan het huisrecht het recht om zich te bevinden op een anders grond (in dit geval het afgesloten terrein waar het pand zich bevindt) waarvan de toegang kenbaar is verboden (artikel 461 Sr). 3.2.4. Tot slot voert [eiser] aan dat zijn opvatting niet leidt tot ongewenste maatschappelijke gevolgen omdat overtreding van artikel 138 of 429sexies Sr ook dan strafbaar blijft en de overtreder ervan via de gebruikelijke strafrechtelijke kanalen hiervoor strafbaar blijft, alleen niet op de oneigenlijke wijze van ontruiming van zijn woning. Dit doet niet af aan de mogelijkheden van de rechthebbende om, eventueel in kort geding en zo nodig op zeer korte termijn op te treden tegen een kraakactie wanneer zijn belangen door de kraak worden geschaad. 3.3. De Staat voert -samengevat- als verweer het volgende aan. 3.3.1. Betwist wordt dat door het plegen van een strafbaar feit een huisrecht gevestigd kan worden, zodat het namens [eiser] gedane beroep op artikel 12 Gw en artikel 8 EVRM niet opgaat. De bevoegdheid om tot strafrechtelijke ontruiming over te gaan volgt uit artikel 124 RO enerzijds, anderzijds uit artikel 138 Sr of 429sexies Sr. Deze artikelen bieden een wettelijke basis voor de strafrechtelijke ontruiming. 3.3.2. Daarnaast stelt de Staat, onder verwijzing naar een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 7 mei 2008, dat uit artikel 55 Sv de specifiek wettelijke bevoegdheid volgt die de officier van justitie heeft om het pand binnen te treden om [eiser] (en andere personen), die verdacht wordt (worden) van overtreding van artikel 138 Sr en/of artikel 429sexies Sr, op heterdaad aan te houden. In het onderhavige geval is het beleid van het Openbaar Ministerie te Groningen om een door krakers bewoond pand binnen te treden met het oog op aanhouding van de bewoners. 3.3.3. Voor het antwoord op de vraag of de voorgenomen ontruiming rechtmatig is, behoeft naar de mening van de Staat uitsluitend beoordeeld te worden of het aannemelijk is geworden dat het Openbaar Ministerie op het moment dat de vordering tot ontruiming is gedaan, een redelijk vermoeden van overtreding van artikel 138 of 429sexies Sr had. Daarbij heeft de officier van justitie een zekere beleidsvrijheid, welke door de burgerlijke rechter slechts marginaal kan worden getoetst. Voor de beoordeling is uitsluitend relevant of het pand op het moment van kraken in gebruik was of dat het pand korter dan een jaar voor de kraakactie nog feitelijk in gebruik was. Voor een belangenafweging is geen plaats. 3.3.4. De Staat betwist de stelling van [eiser] dat het pand reeds geruime tijd niet in gebruik was. Sinds het pand eigendom is van de gemeente, is het voor verschillende activiteiten gebruikt. Daarnaast is in het jaar voorafgaande aan de kraak, de periode van 1 juli 2007 tot 1 juli 2008, sprake geweest van feitelijk gebruik. Daarmee is een redelijke verdenking van overtreding van artikel 138 en/of artikel 429sexies Sr gegeven en kon de ontruiming in redelijkheid worden aangezegd. 3.3.5. Tenslotte levert naar de mening van de Staat het in gebruik nemen en hebben van het pand door [eiser] en het daarvoor noodzakelijk betreden van het rond het pand gelegen en met een hek afgesloten terrein een redelijk vermoeden van (voortdurende) overtreding van artikel 461 Sr door [eiser] op. 4. De beoordeling 4.1. Gelet op de wijziging van eis door [eiser] ligt ter beoordeling in kort geding de vraag voor of de Staat (de officier van justitie te Groningen) de bevoegdheid heeft het pand te ontruimen. 4.2. Allereerst stelt de voorzieningenrechter vast dat [eiser] tegenover de met feiten onderbouwde stelling van de Staat dat de rechthebbende het gebruik van het pand niet meer dan 12 maanden voorafgaande aan 1 juli 2008 (de datum waarop [eiser] het pand zonder toestemming van de eigenaar in gebruik heeft genomen) heeft beëindigd, volstaat met een niet onderbouwde betwisting daarvan. Gelet hierop en op hetgeen de Staat (onderbouwd met producties) ter zake van het gebruik van het pand in genoemde periode heeft aangevoerd, is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands aannemelijk geworden dat door de ingebruikneming van het pand en het betreden van het daar om heen liggende terrein door [eiser], zoals door de Staat wordt gesteld, jegens hem een redelijk vermoeden van overtreding van artikel 429sexies en artikel 461 Sr bestaat. 4.3. Met betrekking tot de vraag of de Staat, op grond van vooromschreven redelijk vermoeden van overtreding van met name artikel 429sexies Sr, door over te gaan tot feitelijke ontruiming van het pand, zoals [eiser] stelt, ongerechtvaardigde inbreuk maakt op het door de Gw en het EVRM gewaarborgde recht op bescherming van zijn woning, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. 4.4. De voorzieningenrechter wil niet onvermeld laten dat opvallend is dat de aan hem voorgelegde vraag een vraag is die -zoals ook blijkt uit de door partijen ter onderbouwing van hun standpunt genoemde jurisprudentie ter zake- aan verschillende rechterlijke instanties (in kort geding) is voorgelegd en niet gekenmerkt wordt door een eenduidige beantwoording. 4.5. Zowel [eiser] als de Staat menen in de jurisprudentie en de literatuur aanknopingspunten te kunnen vinden voor hun onderscheidene standpunten. 4.6. Alhoewel er iets te zeggen valt voor het oordeel dat de voorliggende (rechts)vraag, gelet op haar complexiteit, zich niet leent voor beantwoording in kort geding, is de voorzieningenrechter van oordeel dat op grond van de (impliciete) belangen van partijen (het belang gelegen in handhaving van de rechtsorde versus dat gelegen in het zich beroepen op het recht op wonen) en de daarin gelegen spoedeisendheid het desondanks in het onderhavige geval geven van een voorlopig oordeel in de rede ligt. 4.7. Vast staat dat [eiser] het pand zonder toestemming van de eigenaar heeft betrokken en dat (zie hiervoor onder randnummer 4.2.) het pand bij de eigenaar (of met diens toestemming bij derden) korter dan één jaar voor de kraakdatum in gebruik was. Hiermee is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het wederrechtelijk gebruik van het pand en betreden van het terrein door [eiser] gegeven en kon de Staat (de officier van justitie) een redelijk vermoeden van overtreding van de artikelen 429sexies en 461 Sr hebben. 4.8. Vervolgens is aan de orde de vraag of de Staat (de officier van justitie) uitgaande van genoemd redelijk vermoeden de politie opdracht kan geven om het gekraakte pand te ontruimen. 4.9. In dit verband blijken in de jurisprudentie, naast de benadering zoals die is opgenomen in voornoemd bij partijen bekend arrest van Gerechtshof Arnhem, ook andere benaderingen mogelijk. Eén is (zoals onder meer is overwogen in het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 24 oktober 2008 (rolnummer 104911 / KG ZA 08-343)) dat het plegen van een strafbaar feit (artikel 429sexies Sr), alsmede het plegen van een onrechtmatige daad (inbreuk op een eigendomsrecht) niet kan leiden tot een te honoreren beroep op het huisrecht. Volledigheidshalve citeert de voorzieningenrechter uit genoemd vonnis de volgende overweging: “4.6. Nadere bespreking behoeft wél de stelling van [eiser (kraker)] dat hij en de anderen beschouwd kunnen en mogen worden als de feitelijke bewoners van het pand en dat een ontruiming van het pand een inbreuk op hun grondrecht, te weten het huisrecht als bedoeld in art. 12 Gw en art. 8 EVRM, is. De voorzieningenrechter is dienaangaande, anders dan het Gerechtshof Arnhem, van oordeel dat [eiser] en de anderen door het plegen van een strafbaar feit, te weten het overtreden van art.429sexies Sr, alsmede het plegen van een onrechtmatige daad, te weten het maken van inbreuk op het eigendomsrecht van een ander, weliswaar feitelijke bewoners van het pand zijn geworden, maar dat dit niet impliceert dat zij daarmee tevens een huisrecht hebben gevestigd. Het namens [eiser] gedane beroep op art. 12 Gw en art. 8 EVRM kan derhalve niet slagen.” Een ándere benadering is die welke opgenomen is het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hiervoor onder randnummer 3.2.2. nader aangeduid en bij partijen bekend), gewezen na eerdergenoemd arrest van Gerechtshof Arnhem. Kort samengevat en voor zover van belang komt de voorzieningenrechter in dat vonnis tot het oordeel dat de officier van justitie tot ontruiming bevoegd is op grond van het bepaalde in artikel 124 RO (strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde), het bepaalde in artikel 55 Sv (het binnentreden van panden ter aanhouding van een verdachte van een strafbaar feit), het bepaalde in artikel 2 Pw (het treffen van maatregelen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde waaronder volgens de parlementaire geschiedenis maatregelen zijn begrepen ter daadwerkelijke beëindiging van strafbare feiten) en het bepaalde in artikel 429sexies Sr (blijkens de parlementaire geschiedenis een basis voor ontruimingsbevoegdheid). 4.10. Ter zake van de onderhavige gevorderde voorziening legt de voorzieningenrechter aan zijn oordeel dat die dient te worden afgewezen, beide hiervoor omschreven benaderingen, in samenhang bezien, ten grondslag en voegt daaraan het volgende toe. Zo er al sprake zou zijn van een op grond van de Gw en/of het EVRM ten behoeve van [eiser] gevestigd huisrecht, dan is dat recht, omdat dat is verkregen na het wederrechtelijk in gebruik nemen van een (onroerende) zaak als woning, bij vergelijking met het eigendomsrecht van gemeente Groningen op die zaak, naar het oordeel van de voorzieningenrechter een relatief “zwak” recht, dit vooral ook omdat bij die vergelijking niet voorbij gegaan kan worden gegaan aan het feit dat een eigenaar in beginsel recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom (artikel 1van het Eerste Protocol bij het EVRM). Inmenging in vooromschreven relatief “zwak” recht bestaande uit een middels ontruiming beëindigen van het wederrechtelijk gebruik van het pand en het daarbij behorende terrein is, gelet op het redelijk vermoeden van overtreding door [eiser] van artikel 429sexies en 461 Sr en op de hiervoor genoemde bepalingen in de wet RO, de Pw en het wetboek van Sr en Sv, zijnde wetten in formele zin, naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen ongerechtvaardigde inbreuk op dat recht en -ten overvloede- op die grond evenmin een willekeurige inmenging in een persoonlijke aangelegenheid als genoemd in artikel 12 van de Universele verklaring van de rechten van de mens. 4.11. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eiser] zal worden afgewezen. 4.12. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Staat worden begroot op: - vast recht EUR 254,00 - overige kosten 0,00 - salaris procureur 816,00 Totaal EUR 1.070,00 5. De beslissing De voorzieningenrechter 5.1. wijst de vordering af; 5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten aan de zijde van de Staat tot op heden begroot op EUR 1.070,00, 5.2. verklaart dit vonnis voor zover het betreft het onder 5.2. besliste uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.W.M. Vermeulen en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2008.?